U merkt het op en weegt het in uw hand. Op U vertrouwen weerloze mensen, de wezen, U komt hun te hulp.
(Psalm 10:14)
Waarom, HEER, blijft U zo op afstand staan,
verbergt U zich, terwijl U helpen kan?
De goddeloze valt de zwakke aan.
Maak hem de dupe van zijn eigen plan.
Hij steelt zich rijk en hij geniet ervan.
Hoogmoedig denkt hij: ‘Wie kan mij wat maken?
Er is geen God, dit zijn mijn eigen zaken!’
Wat hij ook doet, het gaat hem voor de wind.
Hij wuift God weg en lacht om iedereen
die zijn gedrag ten hemel schreiend vindt.
Hij rijgt de leugens moeiteloos aaneen.
Hij dreigt met grof geweld en is gemeen.
Langs stille wegen legt hij hinderlagen
om hulpelozen in de val te jagen.
Hij houdt zich, door de duisternis omringd,
verscholen in het struikgewas en wacht.
Hij loert, duikt plotseling ineen en springt,
zoals een nietsontziende leeuw op jacht.
Zo vangt hij arme mensen zonder macht.
Hardnekkig sust de wreedaard zijn geweten:
‘God ziet het niet of zal het wel vergeten.’
Sta op, HEER, hef uw hand en toon uw kracht.
Vergeet de nood van de misdeelden niet.
Hoe kan het dat de zondaar U veracht?
U bent het juist die arme tobbers ziet!
U peilt hun pijn, U ziet al hun verdriet.
Voor mensen die geheel zijn vastgelopen
houdt U uw armen vol ontferming open.
Eis rekenschap en sla de zondaars neer.
Straf hen totdat het kwaad is weggevaagd.
Dit is uw land, U bent de koning, HEER!
Wie hier niet thuishoort, wordt door U verjaagd.
U hoort wat de zachtmoedige U vraagt.
Wie weerloos is, mag altijd bij U blijven.
Geen mens kan de verdrukte nog verdrijven.